De Jogger.
1.
het is een stralende dag en ik ben op een missie vandaag. Na een kleine opwarming van rekken en strekken, stop ik mijn staart in mijn jogging broek, en begin ik rustig richting mijn bestemming te rennen. De vogels fluiten en de vlindertjes dwarrelen vrolijk in de rondte. Het is heerlijk om zo langs het water in het zonnetje de dag te beginnen met een klein beetje beweging. Na het bruggetje naar rechts voorbij de kleine jachtwerf van het dorpje. En als ik langs het kleine haventje ren stop ik even bij het restaurant achter de keuken om dat daar 2 tieners zitten te vissen. Al wat gevangen jongens, vraag ik, als ze geschrokken hun hoofd mij richting draaien. Zie ik dat de grootste van de 2 een pakje tabak in de struiken gooit. Een kleine paniek zie ik bij ze opkomen, en vraag plagend of ze een vuurtje voor mij hebben. Euh nee nee wij roken niet hoor, we zitten hier alleen maar te vissen. Ik weet wie ze zijn, en vraag ze naar hun kleine broertje.
2.
Verschrikt kijken ze elkaar aan en roepen stoer, wie ben jij dan joh. Ik glimlach en zeg ze gedag en goede vangst en vervolg mijn jogging route. Ik zet een sprintje in als ik langs de weilanden met losgelaten koeien ren. Die koeien vinden het heerlijk om zo uit de stal de weilanden in mogen. Het einde van het pad nadert en heb het tempo wat aangepast om zo de drukke weg over te kunnen steken. Als ik op de midden berm naar de overkant kijk zie ik terwijl ik sta te huppelen om in beweging te blijven, een paar kinderen iets aan elkaar uitdelen. Ik ben bijna op mijn plaats van bestemming, en zie dat ik over kan steken. Ik begin rustig over te steken zodat een paar fietsers door kunnen rijden, en ik mijn route voort kan zetten. Ik spring over het hekje dat ervoor zorgt dat de straat waar ik moet zijn doodlopend is. Ik pers me tussen de dubbel geparkeerde auto’s die tegen het hekje zijn gezet. De kinderen die in de verte aan het spelen waren, beginnen zich vreemd te gedragen en bewegen. Ik zie geen volwassenen en zet volle vaart richting het groepje kinderen.
3.
Sommigen beginnen te gillen en anderen lopen richting een deur van een huis, rennen denk ik nog en trek mij snelste sprint. Slechts 1 jongen van het groepje kinderen staat nog op de stoep, als ik precies op mijn plaats van bestemming gekomen ben. Hoestend en met zijn handen aan zijn keel, schud het kleine jongetje angstig met zijn lichaam. Gorgelend hapt hij naar lucht, hij stikt. Niemand in de buurt, en ik grijp hem bij zijn kleine enkeltjes. Met een ruk hang dat kleine ventje onderste boven in de lucht met een bijna blauw gezichtje. Ik geef hem een haar goede klappen op zijn rug en schud hem even goed door elkaar, als uiteindelijk een groot zwart dropje ter grote van een rijksdaalder zijn luchtpijp uitschiet. Aaaaaah hapt het jochie weer naar lucht en begint te huilen. Zijn normale kleur komt terug en met het huilen krijgt hij tenminste weer voldoende lucht binnen. Na alle commotie is verdwenen zie ik in mijn ooghoeken een vrouw met zwaaiende armen mijn richting op lopen. Jij klootzak wat doe jij daar met mijn zoon schreeuwt ze tegen mij.
4.
Een man die net komt aangelopen roept tegen die vrouw dat ik net haar zoontje heb gered van een verstikking. Kankerlijer bemoei je met je eigen zaken, rot op. De vrouw blijft woeden schreeuwen terwijl ze het kleine jongetje aan zijn arm mee trekt. Vloekend en schreeuwend sleurt ze hem verder, en het lijkt wel of ze kwaad op hem is omdat hij het overleefd heeft. Kut jong altijd wat met jou, jij bent alleen maar narigheid, schreeuwt ze Nee jongen vandaag niet, vandaag niet, het is nog te vroeg. Nog even volhouden fluister ik.
Het is zomer 1976 in dorpje in zuid Holland.
